Zelhems mannenkoor
Hun jachtveld eeuwig in een jaar of tien,
voordien kan je de Zelhemse kerels zien,
de ogen flikkerend boven ruige baarden
waarmee ze dreigend naar de massa staarden,
deze mannen die nooit te Kaap’ren gingen,
maar zó bedreven in het ostinato zingen,
als pruttelende ketels voor een legioen,
blaasbalgen die ‘t kampvuur leven doen,
of als bultrug die nog één keer blaast,
terwijl er wind en regen om Lamberti raast.
Ze kwamen uit het zompig ommeland
kelen geschuurd in Achterhoeks zand,
dampend met een 'Hei-ho' in gestage pas
ruisend langs de rietkraag van de Markeplas.
Maar wie om hun ruwe bolster lacht,
moet eens luisteren naar hun Stille Nacht.