Zie lange benen
zwevend over
witte stenen
als ze haar hoge hielen,
mij passerend,
verend licht.
Haar tenen,
als voelsprieten
tastend, lichtgeraakt,
direct verdwenen bij gevaar,
trekken een helder glinsterend
slakkenspoor.
Ronde billen in elastische stof,
beeld ik haar rustig dansend skiënd
door de poedersneeuw,
en zou ze vallen
is er alleen geluk en lach.
Moet ook haar kant op,
passeer haar,
kijk steels om
naar bezorgde ogen,
flets geworden
door de zorgen
van gister,
en misschien ook morgen.
Lieve vrouw,
zo kwetsbaar mooie
en onaangetaste
gratie,
ben jij voor mij
vandaag
de onuitwisbare herinnering
aan het eeuwig vrouwelijke.
Wist je het maar.