Even schudt ze met haar blonde haren
zucht dan lichtblauw door ‘n grijze deken;
zo vaak kwamen baarden aangevaren
maar nog sneller van haar zij geweken
is zij niemands vrouw of bleue page,
de gast schiet langs haar groene buizenwegen
maar de kwade stokt in dicht bocage,
weerbarstig, niemand die haar heeft gekregen.
Elke Noorman zal het zeker grif beamen:
dit land heeft zo’n ziel uit hard graniet,
al beleent hij die met vreemde namen,
nog heeft hij haar eer en waarde niet.
Thieuville wist het, wij kregen ‘t mee,
In het landhuis van Letablier.