Westerbork
Was het zo onnadrukkelijk
-want de bodem
ademde al verdriet
van die onschuldige
honderdduizend-
dat we,
toen we
uit de pendelbus stapten,
en de muur van mist
ons in het gelaat sloeg,
dat we,
toen onoverkomelijk
die stem sprak uit de
roeste zuil,
over dat alles
beschreven moest,
omdat het
zo ongelooflijk
was al bij
het voorvallen,
dat het later
illusie zou lijken,
dat we huilden
om beschaving;
verloren als
een maagdenvlies,
telkens weer.