Ik[2], die huilde om het leed
een ander aangedaan, aan
eender welke bedstee[3] stond
en heelde wat te lijmen viel;
sla mezelf verwonderd[4] gade,
op wie nu het verdriet te richten[5],
wie is zij[6], de vrouw die werd
verwond[7], wat bedroef je mij
nu de roemer[8] op mijn weg,
en mijn dagen niet meer vast[9],
de liefde[10] in de muil van het
monster[11] zoeter smaakt dan
honing[12], jonger voelt dan
lente, zachter tonend dan
oktoberzon[13] in mijn gedachten[14]
die me vol vertrouwen smeken[15]:
zeg me dat straks jij er bent[16],
niet die ander[17], maar het eigenst
mijn[18], wil bij de Vader[19] zijn.
[1] Naar Psalmen 43: “Wat ben je bedroefd, mijn ziel”. De handeling van dit gedicht vindt plaats binnen het kader van dit citaat. De titel opent, de ziel verschijnt in de laatste zin.
[2] De hoofdpersoon is een lieve goede kennis, die gehoord heeft dat ze een levensbedreigende ziekte heeft.
[3] Veel leed in de familie, staat voor mensen in haar omgeving altijd klaar.
[4] Verbijstering over de eigen ziekte. Is er via allerlei onderzoeken haast ’ingerommeld’.
[5] Is vaak zó met de ander bezig, dat het lastig is om over jezélf verdriet te hebben.
[6] Een weg naar binnen moet nu worden afgelegd, hier via de 3e, 2e naar de 1e persoon: zij-je-mijn
[7] Er is een interne wonde, ook al voelt het nog helemaal niet zo. Ben ik het echt die kanker heeft?
[8] De gifbeker van Socrates, die op je levensweg verschijnt. Aanvaard je hem?
[9] Hoe lastig is het om bij de dag te leven, zonder zicht op hoe lang alles zal duren.
[10] Liefde is de essentie van het leven. Het dient zich (ineens weer) aan in dagen van nood, sterker dan ooit.
[11] Het monster staat voor de dood. In het aanschijn van de dood wordt alles licht.
[12] Honing in de muil verwijst naar het raadsel van Simson. Het leven zelf is een raadsel, vol tegenstrijdigheid. Het raadsel luidde: ‘het is sterk en het verslindt altijd, nu biedt het een maal van zoetigheid”. Het verwees naar een dode leeuw langs de kant van de weg, in wiens bek een bijenkolonie was genesteld.
[13] Genieten van de zon in de eigen achtertuin. Oktober is het seizoen van verval.
[14] Je gedachten zijn niet je essentie. Ze zijn ratio. Maar je hebt ze wel.
[15] Innerlijke strijd: berust ik en vertrouw ik, of probeer ik er met mijn gedachten bij te komen
[16] Jij, de kern van jezelf, die op het hemelfeest verschijnt.
[17] De mens sterft alleen/eenzaam, zoals hij alleen geboren wordt
[18] Het ‘eigenst mijn’: de ziel
[19] De éenwording van de ziel met de Vader. Het is een wilsbesluit, maar ook een verwachting. Psalm 43: “laten licht en waarheid mij leiden naar de plaats waar U woont”