Doven
En langzaam doofde op dat uur,
eens zo fel en ongehoord
bron van vreugde, het heilig vuur,
dat kwijnend zonk
naar de zwarte diepte
van oneindigheid, de spelonk
diep in mij, waar eens parelschatten
slingerend de weg omhoog
bruisend boven spatten
en mocht even de vrees
dat eenmaal in mijn hoofd beland
het cyankali was geweest,
ik liet het maar toe,
het was gedaan,
was veel te moe.