Hooglied
In de dagen dat je zoeter smaakt,
als je neervalt in het hoge gras
en je benen langs de rafelranden
zacht en vurig op mijn lippen landen,
of de dagen dat je zouter bent,
als je uit het schuim van witte golven
met open rimpelhanden op het strand landt,
je voeten zakken in het zuigend zand,
of de dagen van de bitterheid,
als we liggen in het fluwelen bed
van de vrouwenmantel, zij aan zij
en onze druppels mengen, jij met mij:
nooit proefde ik een spoor van zuur,
heup aan heup, hartig, ieder uur.