Ik probeer zelf ook de klassieke vorm aan te houden. Ik zit in de 'periode' van het Shakespeare-sonnet. Drie coupletten van vier regels, plus twee afsluitende strofen. Kruisrijm, behalve bij die laatste twee regels.
Veertien regels in totaal. Het is een hele tour om daarin je verhaal kwijt te raken. Het zijn plotse ingevingen, het is schaven aan de opbouw, de rijm, aan de wending, de clou. Het is niet echt aangenaam tijdverdrijf, zoals het maken van een kruiswoordpuzzel dat is (voor puzzelaars).
Samuel Taylor Coleridge, een Britse dichter uit het begin van de 19e eeuw, vond dat zijn talent tot verhalen vertellen een 'kwelling' vormde, een 'vloek'. Daar spreekt noodzakelijkheid uit. Ik voel sympathie voor die gedachte. Een sonnet.
Tegen wil en dank
Ook als ik archaïsch ben
niet dichter in het nu en hier,
de nood drukt toch mijn ganzenpen
diep in 't geschept papier.
In het nieuwe schuilt ook niet
de schoonheid van ‘t bestaan.
Wie zin in ziel en wezen ziet
raakt tijdloos lezers aan.
En, als liefde, verdriet en pijn,
godverlaten eenzaamheid,
zijn los geweekt uit mijn brein,
ben ik, even, mijn grijze deken kwijt.
O muze, geef mij ooit één klein regeltje
waarmee ik word herinnerd op een tegeltje.