Ode aan het bos
Via een smal toegangspad
omarmt ze me in kalme rust;
ik streel zacht het hout en blad
als een tak mijn voorhoofd kust.
Haar kruidige geur roert de zinnen,
in het hart is ze behaaglijk koel;
een kruin laat machtig stralen binnen
maakt het mosbed heerlijk zwoel.
Overal liggen rijpe vruchten
die ontsproten uit haar schoot
naar voortzetting van leven zuchten;
de levenskracht is voelbaar groot.
Geluk is nooit van context los,
ik kan niet leven zonder bos.