Coto Doñana
Aan de oevers der Guadalquivir
bij een stad Aznalcazar genaamd
ligt een paradijs voor mens en dier,
daar werd vroeger menig moord beraamd:
‘ga jagen liefje’, sprak Sidonia
tot zijn Anna in 't ommuurde veld,
hij de trouwe, duizelige eega
was op haar maar ook zijn plicht gesteld,
en toen hij de Armada, trotse vloot,
naar het noorden stuurde, maar gestrand,
de havens dicht door menig Hollands boot,
verzwolgen door de Britse tegenstand,
joelden beesten hier in coto Doñana:
triomf over de Duque de Medina!
Sevilla
In de wanden van het Alcazar
zijn God en Allah geometrisch één,
en door de ‘schuine scheerder’ en de cigars
lopen oud concentrisch lijnen heen,
van de Romeinen en de Visigoten,
van Al Aziz en Cristobal Colon,
zelfs Amor heeft alhier zijn pijl geschoten
toen prins Willem A. zijn meisje won.
Er bollen voiles hoog in de wind,
dekken het diffuse winkelvolk,
haven die nog steeds zijn schaduw vindt,
al weerkaatst Guadalquivir geen wolk.
Sevilla, stad van het flamenco-wijsje
en voor altoos dat zigeunermeisje.